Longread: subculturen na de mijnsluiting
In 2024 is het 50 jaar geleden dat de laatste Limburgse mijn zijn deuren sloot. In de decennia na 1974 kleurden Heerlen en omgeving grijs. Maar deze massale nieuwbouw kon de stad niet redden: arbeiders bleven gedesillusioneerd thuis. Een gemeenschappelijke identiteit was weggevallen. Maar tussen de kieren van het grauwe beton groeide ook iets nieuws: van gitzwart tot fluorescerend groen. Wereldwijd vonden jongeren in postindustriële steden hun eigen weg. Met talloze subculturen gaven ze hun leven en hun omgeving opnieuw kleur. Ook in Parkstad.
Na de wederopbouw deint Zuidoost Limburg, net als de rest van Nederland, mee op de golf van welvaart. In de hoogtijdagen van de mijnindustrie werken maar liefst 60.000 mensen mee aan recordproducties van meer dan 12.000.000 ton kolen per jaar. Maar op 17 december 1965 kondigt minister van Economische Zaken Joop den Uyl in de schouwburg van Heerlen het onheil af: de overheid heeft besloten alle mijnen te sluiten.
Staatsmijn Maurits in Geleen gaat als eerste dicht. Binnen negen jaar volgen de overige elf mijnen, de laatste in 1974. De regio belandt in een economische vrije val. Een facelift moet onder het motto ‘van zwart naar groen’ de mijnstreek weer aantrekkelijk maken. Industrieel erfgoed, een begrip bij niemand toen nog bekend, maakt plaats voor functionele nieuwbouw.
Het sluiten van de mijnen loopt parallel met de ontzuiling van de samenleving. Tot voor kort werd de weg van wieg tot graf gedicteerd door kerk en mijn, zoals het lidmaatschap van fanfare of harmonie of de keuze voor school en voetbalvereniging. Maar nu is het aan de jongeren zelf om hun leven in te vullen.
De naoorlogse babyboomers zijn inmiddels jongvolwassenen die, hoe kan het ook anders, zich afzetten tegen de oudere generatie. Talloze emancipatiebewegingen komen op. Jongeren, vrouwen, arbeiders: ze streven naar een gelijkwaardige plaats in de maatschappij. Ook wordt er op veel fronten geëxperimenteerd: intellectueel, spiritueel, in de liefde, in de kunst, in het theater, met gemeenschappelijke woonvormen en met geestverruimende middelen.
Ook in de mijnstreek blijft deze flowerpower-generatie niet achter. Provo’s protesteren tegen de consumptiemaatschappij, idealisten organiseren acties voor vrede. Naast zware gesprekken, wordt er ook volop gefeest. Jongerencentra, zoals De Nor in Heerlen, vormen culturele ontmoetingsplaatsen voor de alternatieve jeugd. De stijve uitgaansgelegenheden veranderen in utopische werelden, zoals ook hun namen bevestigen: Paradiso (Amsterdam), Utopia (Elsloo), Shangri-La (Heerlen), Provadia (Geleen) en Ahimsa (Kerkrade). Het zijn plekken waar de jeugd zichzelf kan zijn. Een vruchtbare voedingsbodem voor discussie- en actiegroepen, filmhuizen, fotoclubs, toneelgroepen en bands.
Maar de naïviteit uit het hippie-tijdperk keert zich ook tegen Heerlen. Zo zijn de langetermijneffecten van een nieuwe populaire drug nog niet bekend: honderden jongeren raken klem in de neerwaartse spiraal van heroïne.
De protesten worden ruwer, de muziek harder en het uiterlijk agressiever.
Eind jaren 70 zijn de gevolgen van de mijnsluiting steeds meer zichtbaar. De voormalige mijnwerkersgezinnen raken financieel in het nauw. Mentale problemen volgen, met talloze echtscheidingen, verslaving en soms zelfs zelfmoord tot gevolg. Het verhaal van Heerlen en omgeving staat niet op zichzelf. Soortgelijke scenario’s spelen zich ook af in postindustriële steden verderop, zoals in het Duitse Ruhrgebied of de Engelse mijnsteden.
De flowerpower verliest haar onschuld. De protesten worden ruwer, de muziek harder en het uiterlijk agressiever. De punk is geboren. In de sociale en economische malaise van Zuidoost-Limburg vindt de punkscene een grote schare volgers. Begin jaren 80 zijn deze punks en wavers een vertrouwd onderdeel van het Heerlense straatbeeld.
Aanvankelijk worden punk en wave in één adem genoemd. Maar de wavemuziek en zijn bijbehorende stijl gaan duidelijk een eigen weg: niet die van luidruchtig tegen de maatschappij schoppen, maar juist van terugtrekken in een eigen wereld. Een universum vol donkere romantiek die ontsnapping biedt aan een gerationaliseerde, betonnen omgeving. Zo wordt wave de startmotor van één van de meest veelzijdige subculturen: gothic. Deze stroming kent kledingstijlen en muziekgenres die mijlenver uit elkaar lijken te liggen: van breekbare neoklassieke muziek tot stampende elektro.
In de jaren 80 vertakken de subculturen zich. In de Oostelijke Mijnstreek vertaalt dit zich naar de vele concertzalen, jongerencentra, kraakpanden, alternatieve cafés en discotheken. Elk hebben ze hun eigen signatuur: de Inpoet, de Kajuit, Sheltur/Unitas, Oefenbunker, De Nor, Gejem, Bluff, De Klinker, Luxor, Le Barock, Chez Nous, Femina en vele anderen.
De bijbehorende live-cultuur met zijn honderden bandjes is al even indrukwekkend. De rock- en metalscene levert een belangrijk aandeel van de decibels. In het Brunssumse zaaltje Sheltur spelen wereldberoemde metalbands als Sepultura, Venom en Sodom. Lokaal talent vindt onder andere een podium in de Oefenbunker in Landgraaf.
De metalscene is er een van verbroedering, met veel bier, concerten en festivals. Maar de lp-hoezen en songteksten verraden dat ook deze jongeren zich bewust zijn van de wereld waarin zij opgroeiden: er is grootschalige corruptie en de nucleaire dreiging van de Koude Oorlog.
Een subcultuur zorgt voor de veiligheid van het behoren tot een groep, een wereld in een wereld.
Begin jaren 90 probeert de overheid nog steeds het tij voor Heerlen te keren. De methode is vrijwel onveranderd: sloop en nieuwbouw. Vooral de jongerencentra delven het onderspit. Maar een fundamentele aanpak van de straatproblematiek blijft uit: dagelijks zijn er zo’n 800 gebruikers op de been, kent de gemeente 200 daklozen en telt dit decennium 25 drugsdoden. Het epicentrum van de ellende is het NS-station dat met zijn ondergrondse tunnel een ‘huiskamer’ voor gebruikers en dealers vormt.
In een omgeving als deze, kan een subcultuur een harnas zijn. Soms letterlijk, met zware leren jacks bezaaid met metalen spikes en legerkisten met stalen neuzen. Maar meer nog geeft een subcultuur de veiligheid van het behoren tot een groep, een wereld in een wereld.
Een opvallende nieuwe stroming die in deze periode veel aanhang krijgt in de voormalige mijnstreek is de hardcore. Deze keiharde en snelle punkvariant, overgewaaid vanuit de Verenigde Staten, bloeit ook in de straten van Heerlen en omstreken.
Maar er is nog een andere belangrijke inspiratiebron: het mijnverleden van voorouders. De arbeidersmentaliteit en gevaarlijke werkomstandigheden van de mijnwerkers staan in deze scene symbool voor de onderlinge broederschap. Een stroming die zich afzet tegen het establishment, maar tegelijk ook tegen de zelfkant van de samenleving. De hardcore-punks in Zuidoost Limburg noemen zich de Mijnstreek Oost Crew of kortweg MOC. De koempelsymboliek komt terug op platenhoezen, merchandise en in liedteksten.
De straat speelt op vele manieren een belangrijke rol voor subculturen. Het is de plek waar jongeren elkaar ontmoeten, buiten het oog van instanties. De straat vormt letterlijk het canvas voor culturele expressie. Waar voorheen punks graffiti inzetten als uitdrukking van anarchie, verheffen hiphoppers het tot een eigen kunstvorm met crews en codes. Begin jaren 90 veroveren ook sporters in baggy broeken de straat met breakdance, skateboarden en bmx.
Tegen het einde van het millennium is Nederland de bakermat van een razend populaire en compromisloze elektronische muziekstijl: gabber. Een harde en snelle beat – liefst met 180 bpm of meer -, trainingspakken, bomberjacks en kaalgeschoren hoofden typeren deze stroming. De plek waar het in Zuid-Limburg allemaal gebeurde? Discotheek de Peppermill.
Elk weekend weten duizenden ravers deze voormalige boerderij te vinden. De gabberhype heeft tegen het einde van de 20e eeuw zijn hoogtepunt achter zich, maar deze scene weet een blijvende plek te vinden tussen de alternatieve subculturen.
Rond de wisseling van het millennium is er in Heerlen dan eindelijk een gecoördineerde aanpak van alle (straat)problematiek. Verschillende instanties steken de kopen bij elkaar. Met deze voorjaarsschoonmaak is de weg vrij voor de culturele lente. In 2004 opent cultuurcentrum Schunk in het gelijknamige voormalige warenhuis. Jongerencentrum De Nor transformeert tot poppodium De Nieuwe Nor. De stadsschouwburg ondergaat een verbouwing en presenteert een scherpe programmering.
Leegstaande kantoorpanden en industrieterreinen veranderen in broedplaatsen en ateliers, zoals Carbon6. Sluitstuk op deze transformatie is het Maankwartier: in het Heerlense stationsgebied, voorheen symbool van de drugproblematiek, verrijst een nieuw en modern stadsdeel.
Van ondergrond naar bovengronds: waarin immaterieel erfgoed van fanfare-uniform verandert in hanenkam.
De invloed van de creatieve geesten, de volhouders en de tegendraadse jongeren die na de mijnsluiting het beton soms letterlijk, maar vooral figuurlijk kleur geven, vormen de pilaar waarop de stad zich opnieuw uitvond. Muzikanten die in kraakpanden een podium kregen, toeren nu de wereld over. Illegale graffiti van vroeger groeide uit gigantische murals op flatgevels - de muralwandelingen zijn inmiddels het bestverkopende product van de lokale toeristendienst.
Dit verhaal van Heerlen en omgeving staat niet op zichzelf. Wereldwijd zijn er postindustriële steden met een soortgelijk verloop. Heerlen past daarmee in een verhaal dat verder rijkt dan de lokale geschiedenis of heemkunde. Het vertelt een verhaal over de invloed van technologie en industrie op een samenleving, waarin cultuur en geloof komen en gaan. Waarin immaterieel erfgoed van fanfare-uniform verandert in hanenkam.
Het is het verhaal van hoe gewone mensen onbewust meeschrijven aan de geschiedenis van hun streek, land en wereld. Het laat zien hoe een samenleving zich van binnenuit altijd opnieuw uitvindt. En wanneer het ondergrondse bovengronds komt, vindt een stad haar vernieuwing.
Verantwoording
Deze cultuurhistorische inleiding is een verkorte en bewerkte versie van het origineel, geschreven door Michel Lemaire, stadshistoricus van Heerlen tussen 2017 tot 2023. Deze inleiding is opgenomen in de publicatie The Post-Industrials: Subculturen van Heerlen en omstreken, een uitgave van Uitgeverij Leon van Dorp en Historisch Goud, samengesteld door Michel Lemaire en Jens Rademakers. Het boek is te koop via Libris.